U zit nu hier: home / schilders-woordenboek

Schilders woordenboek

  • Aanbrengen : het aanbrengen: oftewel applicatie met kwast of roller. Er zijn verschillende kwasten en rollers in de handel, specifiek voor het aanbrengen van waterverdunbare of terpentineverdunbare verven. Voor twee-componenten en speciale verven de hiervoor bestemde kwasten en rollers gebruiken.
  • Aankleven : aanhangen: vooral stof en pluisjes e.d. gedurende de periode van aandrogen van de verf. Verwijder pluisjes en stof bij voorkeur na droging van de verf om de verflaag zo min mogelijk te beschadigen. Eventueel is nadien een nieuwe deklaag nodig.
  • Aanlengen : verdunnen: houd altijd de door de verffabrikant voorgeschreven verdunning aan. Meest voorkomende verdunningsmiddelen zijn water (latex en acrylverf) en terpentine (alkydharsverf). Thinner, alcohol of overige verdunners komen voor (speciale) verven minder voor.
  • Aanmaak : vervaardiging: vooral van belang bij het kopen van behang. Kijk bij aankoop op het etiket of het aanmaak- of verfbadnummer van alle rollen gelijk zijn, zodat je geen kleur- of structuurverschil krijgt. Mocht het onverhoopt voorkomen; verwerk dan het behang met eenzelfde nummer per muur, dan zal het niet opvallen.
  • Aanmengen : iets droogs met iets vloeibaars vermengen: ingeval van verf het aanmengen van de verf met kleurpigmenten en zwart of / en wit om een andere kleur te verkrijgen.
  • Aanmeten : de maat nemen voor: zowel voor verf als behang belangrijk om de benodigde hoeveelheid materiaal te weten.
  • Aanpak : het aanpakken: maak vóór je begint een plan van aanpak en zorg dat de materialen en gereedschappen die je nodig denkt te hebben in huis zijn.
  • Aansluiten : dadelijk op elkaar volgen: bij het aanbrengen van behang: het stotend aanbrengen van de banen behang. Bij het schilderen; het achtereen afwerken van een vlak, plafond of muur. Maak een vlak altijd in het geheel af; stop je halverwege, dan blijf je dit altijd zien.
  • Aanzet : plaats waar een onderdeel van een constructie begint of aansluit: bij schilderen het deel van de ondergrond waar je de kwast op de ondergrond plaatst, of daar waar een verse verflaag een aangedroogde verflaag overlapt.
  • Aardgeel : zie aardverfstoffen.
  • Aardverfstoffen : verfstoffen die uit bepaalde delfstoffen gewonnen worden; zoals de okers
  • Absorberen : opslorpen: de mate waarin de ondergrond het materiaal opzuigt. Dit bepaalt mede het aantal verflagen dat je moet aanbrengen. Zie ook fixeren.
  • Accentueren : nadruk leggen op: door meerdere kleuren verf in combinatie tot elkaar te verwerken, kun je accenten aanbrengen; oftewel contrast.
  • Acclimatiseren : aan een andere omgeving wennen: voor verwerking van de verf is het verstandig deze op kamertemperatuur te brengen, zodat deze makkelijker verwerkbaar is en beter vloeit. Eventueel enige tijd in warm water plaatsen.
  • Accuraat : nauwkeurig: haastige spoed is zelden goed. Door het werk goed te plannen en er de tijd voor te nemen krijg je een professioneel resultaat.
  • Acryl : kunstvezelstof: waar het verfprodukten betreft verwerkt in latex, houtverf en afdichtingskit.
  • Additief : toegevoegde stof: om verf de juiste eigenschappen te geven zijn additieven toegevoegd. De bekendste zijn bindmiddel, verdunningsmiddel en pigment(en).
  • Afbijtmiddel : verfverwijderende vloeistof: tegenwoordig een biologisch afbreekbaar middel om oude verflagen te verwijderen. Breng de afbijt dik en lobbig op en strijk niet te lang met de kwast in de afbijt voor een optimale werking.
  • Afbladderen : afschilferen: verf zal bij aanbrengen op een vuile of vette ondergrond onthechten, of afbladderen. Een te vochtige ondergrond bij aanbrengen van de verf kan hier ook de oorzaak van zijn.
  • Afdekken : geheel bedekken: dek bij het werken met - met name- muurverven, plafondverven en verfafbijt de werkomgeving af om deze te beschermen tegen spatten en verfafval.
  • Afschilderen : beschilderen met een deklaag: het aanbrengen van de laatste laag verf binnen de opbouw van een verfsysteem.
  • Afschrapen : schrapend verwijderen: het verwijderen van de oude verflaag met behulp van een verfkrabber en brander of föhn.
  • Afsluiten : sluiten: uiteindelijk sluit verf altijd af. Dit is mede afhankelijk van het aantal laagdiktes dat is aangebracht. Vochtregulerende verf zal in eerste instantie het vocht reguleren, maar bij jarenlang onderhoud wordt de ondergrond -door de vele lagen verf- uiteindelijk afgesloten.
  • Agressief : aanvallend: de meeste verven en verdunningsmiddelen zijn agressief en moeten onder beschermende en/of geventileerde omstandigheden worden verwerkt. Verfresten, kwasten, verdunningsmiddelen e.d zijn chemisch afval.
  • Alcohol : bepaalde vloeistof: sommige verven / lakken moeten verdund worden met alcohol. Tevens kan alcohol dienen om te bepalen met wat voor soort verf je te maken hebt. Acrylverf (dus ook latex) lost op of wordt week onder invloed van alcohol (spiritus), zodat deze typen verf makkelijk te achterhalen zijn.
  • Alkydharsverf : uit kunststof bereide, terpentineverdunbare verf: Deze verf laat zich makkelijk verwerken, droogt trager dan een acrylverf, zodat je er langer in kunt strijken met kwast of roller.
  • Aluminium : bepaald licht metaal: in aluminumverf zweven als het ware deeltjes aluminium, waaraan dit type verf haar uitstraling ontleent. De verf vol opbrengen, goed verdelen en niet te lang met de kwast werken geeft het beste resultaat. Werk uiteindelijk in één richting af, zodat je de aluminiumdeeltjes eenzelfde kant opstrijkt.
  • Ammoniak - uit waterstof en stikstof bestaand gas: schildersammoniak ; goed maar enigszins agressief reinigings- /ontvettingsmiddel voor de ondergrond, vóór het schilderen. Kan de luchtwegen irriteren. Alternatieven: rinser of St. Marc.
  • Antivries : vloeistof om het koelwater voor bevriesingsgevaar te vrijwaren: een weinig toevoegen aan acrylverf voor hout, maakt dat de verf minder snel aandroogt en langer verwerkbaar blijft. (altijd eerst een proef nemen)
  • Applicatie : toepassing: applicatiemiddelen zijn rollers, kwasten, spuiten enz. Zie ook onder 'aanbrengen'.
  • Aquamarijn : zeegroen.
  • Aquapaint : andere naam voor waterverdunbare lakverven.
  • Arabische gom : gomhars, wordt gebruikt als lijm voor papier en als bindmiddel in waterverdunbare verven.
  • Artdeco : kunststijl uit 1910 - 1920.
  • Atmosferisch : de atmosfeer betreffende: de meeste verven kennen een atmosferische droging, dat wil zeggen dat de verf droogt zodra deze met de 'open lucht' in aanraking komt.
  • Azuur : hemelsblauwe verf.
  • Baan : gedeelte tussen twee naden: bij behang de naden eventueel -na plakken- narollen met een nadenroller. Door bij het schilderen van verven vlot door te werken, de verf vol op te zetten en goed te verdelen, wordt het risico op banen van de roller zoveel mogelijk voorkomen.
  • Barstvorming : barsten in verflagen, door spanningsverschil in het verfsysteem. Vooral bij veel lagen verf, kunnen de oude verflagen het rekken en krimpen van de nieuwe verflagen niet meer volgen, door verlies aan elasticiteit van de oude verflaag.
  • Behang : vaste muurbedekking: als alternatief voor pleisterwerk, muurverf e.d. is behang in vele kwaliteiten, kleuren en dessins te koop.
  • Beige : grijsbruin van kleur.
  • Bentheimer : verzamelnaam voor kleuren waarmee tinten van zandsteen uit Bentheim geïmiteerd worden.
  • Berekenen : uitrekenen: het berekenen van de benodigde materiaal als je gaat behangen of schilderen.
  • Beschot : houten afscheiding of bekleding.
  • Besleten : kwast of penseel, die door gebruik min of meer gesleten is. Een kwast of penseel gaat naar je hand staan en zal 'in het gebruik' alleen maar prettiger werken.
  • Besnijden : rechte lijn met kwast of penseel: besnijden is het trekken van een strakke lijn met verf, langs/op plafondkanten, kozijnen, plinten enz. Gebruik hierbij twee kwasten; één voor het grovere en één voor het fijne werk.
  • Bestendig : duurzaam: goede verf is duurzamer, verwerkt beter en behoudt haar glans langer. De inhoudsstoffen (bindmiddel, pigmenten e.d.) bepalen voor een groot deel de kwaliteit, duurzaamheid en prijs van de verf.
  • Betimmering : van lambrisering.
  • Beton : hard geworden mengsel van cement: daar waar het betonnen muren betreft, zijn deze goed af te werken met een muurverf / latex. Voor betonnen vloeren een slijtvaste poly-urethaanverf gebruiken, of een tweecomponentenlak.
  • Bies : rechte versieringslijn: deze is op de ondergrond aan te brengen door -na de breedte van de bies af te meten- met schilderstape af te plakken en te schilderen. Na het aanbrengen van de verf de tape direct verwijderen. Bij het aanbrengen van veel biezen van eenzelfde breedte, kan de aanschaf van een biezentrekker de moeite waard zijn.
  • Bijkleuren : extra kleur geven: is de kleur van de verf niet geheel naar wens, dan kan deze nog wat bijgekleurd worden met mengverf.
  • Bijtmiddel : middel om verf af te bijten: verwijdert meerdere verflagen in één handeling.
  • Bindmiddelen : is het niet verdampende, filmvomende bestanddeel van een verfproduct.
  • Binnenshuis : binnen in het huis: in het interieur wordt de toepassing van kleur, behang en overige materialen slechts beperkt door de fantasie. Het aanbod is welhaast onbeperkt. Oriënteer je goed in woonbladen en woning-inrichtingszaken voor een overwogen keuze.
  • Bladgoud : dun laagje goud: is in dunne velletjes te koop en wordt op bepaalde ondergronden getamponeerd om deze te accentueren en een rijke uitstraling te geven.
  • Blank : kleurloos. Blanke lak.
  • Blauw : tussen groen en violet.
  • Blauwsel : witkalk, vermengd met blauwsel.
  • Blauwzwam : een schimmel op hout, die blauw-zwarte vlekken veroorzaakt. Mits droog, is dit geen bezwaar.
  • Bleu : lichtblauw.
  • Bloed : Ossebloed - vroeger gebruikt als bindmiddel in verven.
  • Bloedrood : hoogrood.
  • Blond : lichtgeel.
  • Body : volume: om een geschilderd oppervlak body te geven zijn meerdere lagen verf nodig. Denk bij onbehandelde muren aan 2 á 3 lagen en bij houtwerk aan 3 á 4 lagen voor een optimaal resultaat. Een en ander afhankelijk van de kwaliteit van de verf en de zuiging van de ondergrond.
  • Boeideel : opstaande kant van een houten dakgoot.
  • Boerengroen : zie zinkgroen.
  • Bokkenpoot : teerkwast met gebogen steel: voor het fijnere schilderwerk een lyonse penseel.
  • Boktor : kever met lange sprieten: zijn samen met de houtworm het meest verantwoordelijk voor aantasting van hout. Bestrijding is specialistisch werk.
  • Bont : veelkleurig: bij het schilderen wordt bont werk veroorzaakt door een onregelmatige zuiging van de ondergrond, al dan niet in combinatie met het ongelijkmatig aanbrengen en doorhalen van de verf. Zie ook 'verzadigen'.
  • Bordeaux : wijnrode kleur.
  • Borstelen : fors schilderen: voor het grove werk; binnen de particuliere sector niet van toepassing.
  • Bovenlicht : hoog gelegen raam: voor een geheel eigen afwerking.
  • Bovenop : op de bovenzijde: bij het schilderen van de buitenzijde van de woning moeten alle ramen en deuren -die naar buiten openzwaaien- aan de bovenzijde geschilderd worden. Dit ter voorkoming van intrekken van vocht. Binnen in de woning heeft het een meer esthetische functie.
  • Branden : gloeiend prikkelen: met oog op brandgevaar wordt bij het verwijderen van oude verlagen de voorkeur gegeven aan de verfföhn. Kies je voor afbranden met de open vlam, doe dit dan niet bij harde wind, of als je fijne stof vermoedt (daklijsten e.d.)
  • Branden : aardverfstoffen, die door uitgloeien / verhitten van kleur worden veranderd. (Siena, omber en oker)
  • Bremergroen : ook wel bremerblauw genoemd.
  • Bruin : vanuit rood en geel en blauw of zwart samengestelde kleur.
  • Buitenshuis : niet in huis.
  • Camel : licht beigebruin.
  • Carbolineum : houtbeschermende vloeistof: bij voorkeur niet meer toepassen. De dampen geven luchtwegirritaties en brandplekken op de huid. Onder invloed van warmte en / of de zon weekt de carbolineum op / smelt. Om deze rede is carbolineum niet te overschilderen met de huidige synthetische verven.
  • Chromaatgeel : krachtig pigment voor puur geel.
  • Chromaatgroen : mengkleur van Berlijns blauw met chromaatgeel.
  • Chromatiek : kleurenleer.
  • Coating : deklaag: over het algemeen de twee laatste lagen afschilderverf die je aanbrengt, na eerst grondverf te hebben aangebracht.
  • Componentenlakken : lak die bestaat uit verschillende delen, die kort voor het gebruik met elkaar gemengd worden. Door een chemische reactie hard deze verf of lak tijdens het drogingsproces uit. Slijtvast en duurzaam.
  • Contrast : tegenstelling: door te combineren met kleur kun je meer of minder contrast verkrijgen. Kijk hier voor een kleurenwaaier online (volgt) om naar hartelust te combineren.
  • Corrosie : aantasting van metalen: oftewel roesten. Bij behandeling roestvrij maken, met een loodmenie en ijzermenie voorbehandelen en vervolgens 2 X afschilderen. Een (minder) alternatief kan een product als Hammerrite zijn.
  • Craquelé : kleine barstjes: ontstaan bij het schilderen door het aanbrengen van de afdeklaag, vóórdat de onderlaag voldoende is gedroogd. Kan ook bewust worden toegepast om het craquelé-effect te verkrijgen.
  • Crême : roomkleurig.
  • Daklijst : uitspringende rand van het dak.
  • Dauw : zich 's nachts afzettende nevel: buitenschilderwerk kan (deels) mat slaan, door te lang in de middag door te schilderen bij te sterke afkoeling van de omgeving in het vroege voor- of najaar. Door onvoldoende tijd tot aandrogen van de verf zal het zich in de nabijheid van struiken, hagen en b.v. een sloot het snelst openbaren.
  • Decoreren : versieren.
  • Dekkracht : het vermogen om andere kleuren in de ondergrond weg te werken. Over het algemeen kun je stellen dat de primaire kleuren (rood, blauw, geel) een matige dekkracht hebben.
  • Dekverf : ondoorzichtige verf: afwerklagen van een dekkend verfsysteem. Dit kan dekkende beits, een éénpotssysteem of hoogglanverf e.d. zijn.
  • Dispersie : in verftermen een gelijkmatige verstrooiing van bindmiddeldeeltjes in b.v. water (in waterdispersieverf -muurverf).
  • Dodekop : bepaalde rode verfstof (kleur is afhankelijk van de verhitting).
  • Dof : mat: een hoogglanslak of verf kan gematteerd worden door een matte lak aan te brengen.
  • Doorhalen : dooreen werken: de verf zet je vol op met een goede, geschikte kwast of roller. Nadat je de verf gelijkmatig verdeeld hebt, haal je de verf nog eenmaal door om een strak en streeparm resultaat te verkrijgen. Haal de verf luchtig door zonder al te veel druk op kwast of roller uit te oefenen voor het beste resultaat.
  • Doorschijnend : licht doorlatend: bij het schilderen het doorschijnen van de ondergrond door de toplaag. Komt door het aanbrengen van een te geringe laagdikte bij het afschilderen.
  • Doorslaan : doorlaten: sommige stoffen kunnen doorslaan -is oplossen in de nieuwe afwerklaag- na het aanbrengen van een nieuwe verflaag. Meest bekend is nicotine die gele vlekvorming geeft bij aanbrengen van een nieuwe laag latex. In een dergelijk geval eerst een laag isoleer aanbrengen. In een aantal gevallen ook te behandelen met speciale (synthetische) verven.
  • Droging : de eigenschap dat een verflaag verandert van een vloeibare of poedervormige laag in een vaste laag. We praten over chemische (een reactie) of fysische droging (lucht).
  • Ecru : geelachtig wit.
  • Effen : van één kleur: ook wel monochroom genoemd.
  • Egaal : gelijkmatig: door verf vol op te zetten, goed te verdelen en gelijkmatig door te strijken of rollen, wordt een egaal eindresultaat verkregen.
  • Egaliseren : effenen: binnen het schilder- en behangwerk zijn plamuur en muurvuller hier de meest geschikte producten voor. Voor zowel schilderen als behangen is een strakke ondergrond van belang.
  • Egelroller : puntige roller welke de toplaag van het behang perforeerd, om zodoende het afstomen van het behang te vergemakkelijken.
  • Eigeel : geel als een eidooier.
  • Emulsie : mengsel van vloeistof.
  • Engels rood : een licht steenrode kleur.
  • Epoxyhars : bepaalde bij verhitting hard wordende kunsthars.
  • Esthetica : schoonheidsleer.
  • Exterieur : de buitenzijde.
  • Finishing touch : laatste hand die men aan iets legt.
  • Fixeren : vastmaken: bij het schilderen van poederende muren deze eerst voorbehandelen met fixeer, om de ondergrond vast te zetten.
  • Flets : met onfrisse kleur: verf verliest onder invloed van de zon kleur - op termijn- haar kracht en wordt flets. De mate waarin wordt voor een groot deel door de toegevoegde pigmenten en de kwaliteit van de verf bepaald.
  • Fond : achtergrond of ondergrond.
  • Fraise : aardbeikleurig.
  • Fresco : schildering op natte kalk.
  • Geel : bepaalde kleur.
  • Gelig : enigszins geel.
  • Gerei : gereedschap.
  • Gevel : buitenmuur: meeste toegepast bij schilderen: houten rabatdelen of acryl-muurverf. Bij acryl muurverf in een buitenkwaliteit, de muren eerst reinigen met een hogedrukspuit en eventueel voorbehandelen met isoleer om doorslaan van inhoudsstoffen uit de muur te voorkomen. (zie: doorslaan).
  • Gilde : vereniging van vakgenoten: vroeger gebruikelijk bij het schildersambacht. De 'meesterschilder' had het meeste aanzien.
  • Gipsen : met gips bepleisteren: ook toegepast om gipsen ornamenten en plafondprofielen van gips te 'verlijmen'.
  • Glaceren : het aanbrengen van een (half) transparante gekleurde laag over een anders gekleurde ondergrond.
  • Gouache : met dekkende waterverf gemaakte prent.
  • Grachtengroen : zie chromaatgroen
  • Grijs : lichtgrauw.
  • Groen : bepaalde kleur.
  • Groene aarde : groene aardverfstof.
  • Grondlak : grondverf: (of primer) bij het schilderen van nieuw hout is het raadzaam eerst twee lagen grondverf aan te brengen. Hiermee leg je een goede basis voor de verdere opbouw van het verfsysteem.
  • Harmonie : overeenstemming: door kleuren en materialen -in de omgeving waar ze worden toegepast- goed op elkaar af te stemmen, wordt harmonie verkregen.
  • Hechting : eigenschap van een verlaag of verfsysteem zich op een ondergrond te hechten.
  • Hekwerk : wat een hek vormt: veelal uitgevoerd in hout en / of staal. Zie ook bij 'carrosie'.
  • Henna : roodbruin kleurmiddel.
  • Hogedrukspuit : spuit waarmee onder hoge druk wordt gespoten: binnen het schilderwerk primair geschikt voor de reiniging van gevels en steenachtige ondergronden. Laat voldoende drogen alvorens te schilderen. Zie ook bij 'gevel'.
  • Hout : langzaam hard wordend deel van plantenweefsel. In grote lijnen onder te verdelen in hard en zacht hout.
  • Houten : schildertechniek voor het imiteren van houtsoorten.
  • Houtworm : in hout levende insectenlarve: in combinatie met vocht de meest gevreesde oorzaak voor houtrot. Behandeling en impregneren is voorbehouden aan gespecialiseerde bedrijven.
  • Indigo : donkerblauwe kleurstof.
  • Inschuifladder : ladder waarvan de delen in elkaar geschoven kunnen worden: voor een gemiddelde éénsgezinswoning met plat dak is een ladder met 2 x 9 of 2 x 12 sporten voldoende. Voor een woning met zolder of puntdak 2 x 15 of 2 x 18. Zorg altijd voor voldoende hoogte en voldoende stabiliteit op de ondergrond.
  • Inspecteren : nazien: door regelmatig het schilderwerk te inspecteren, blijf je op de hoogte van de kwaliteit van het schilderwerk en kun je eventuele onregelmatigheden tijdig verhelpen.
  • Interval : tussenruimte: afhankelijk van de klimatologische omstandigheden, de ondergrond en de kwaliteit/keuze van het verfsysteem, heeft je woning eens in de 5 á 8 jaar een onderhoudsbeurt nodig.
  • Invetten : met vet insmeren: verf, en dan met name de oplosmiddelen kunnen agressief zijn voor de huid. Het is dan ook raadzaam de handen (meerdere keren) met een crême in te smeren.
  • Kaki : grauwgele stof of kleur.
  • Kalk : witkalk: ook wel bekend onder de naam 'veegvast'.
  • Kantdekking : dekking opde kanten: de dekking/vloeiing van de verf op de kanten van het houtwerk. Vaak worden de kanten te veel doorgeschuurd, waardoor hier te weinig dekking/laagdikte van de verf ontstaat. Op voorhand licht rond schuren van de kanten geeft wel een betere vloeiing en een betere dekking van de verf op de kanten. Tevens zijn de kanten hierdoor minder kwetsbaar voor beschadigingen e.d.
  • Karmijn : wijnrode verfstof.
  • Kathedraalglas : dik gekleurd glas.
  • Kitten : met kit aaneenlijmen: bij het schilderen vooral acrylaatkit; gebruikt bij afdichten van glaskanten en dichtzetten van naden en kieren. Acrylaatkit moet afgeschilderd worden. Laat voldoende drogen alvorens af te schilderen.
  • Kleur : van de golflengte afhankelijke visuele eigenschap.
  • Kleurbeeld : kleurcompositie binnen een beeldvlak.
  • Kleurloos : zonder kleur: blanke transparante lak, welke altijd enigszins gelig is. Om te bepalen wat een blanke lak op een houten ondergrond doet, maak je het hout wat nat. De natte plek geeft dan een aardige indicatie van de 'kleuring' die de blanke lak uiteindelijk geeft.
  • Kleurstof : kleurgevende stof: in verf door toevoeging van pigmenten; waarbij tegenwoordig voornamelijk synthetische kleurmiddelen worden gebruikt.
  • Kleurtraditie : veelvuldig kleurgebruik, waarvan een rijke historie wordt vermoed.
  • Kleven : plakken: aankleven van ramen en deuren na het schilderen. Om ramen en deuren toch te kunnen sluiten -voordat deze voldoende doorgedroogd zijn- knijp je een natte spons uit in de sponning. Zodoende ontstaat er een 'waterfilm' die aankleven voor het grootste deel voorkomen.
  • Klimatologisch : op het klimaat betrekking hebbend: bij buitenschilderwerk is het raadzaam een periode van goed en droog weer te benutten. Bij schilderen in het najaar kan het raadzaam zijn het geheel goed in de grondverf te zetten en 'over laten staan' tot het volgend voorjaar. Indien je een relatief vochtige ondergrond vermoedt, kan dit zelfs raadzaam zijn. Vermijd het schilderen in de volle (zomer)zon, omdat de verf dan te snel aandroogt.
  • Knoest : kwast: zijn niet weg te schuren en moet je dus uitsteken als deze boven de toplaag van je schilderwerk uitkomen. Vervolgens afvlakken met een twee-componentenplamuur. Ander voorkomend probleem rondom knoesten is de aanwezigheid van hars. Deze moet je uitbranden alvorens te schilderen, om later opbranden van de hars -onder invloed van de zon- te voorkomen.
  • Koperkleurig : de kleur hebbende van koper.
  • Koperoxyde : groen gekleurde koperroest.
  • Koraalrood : rood als koraal.
  • Korenblauw : blauw als de korenbloem.
  • Krimpen : samentrekken: het is bij behangen van belang de lijm op de voorgeschreven dikte te brengen en de aangegeven inweektijd van de lijm op het behang in acht te nemen. Door inlijmen en inweken zet het behang enigszins uit, waardoor deze -na droging op de muur- mooi strak opdroogt.
  • Kunsstof : scheikundig verkregen grondstof: binnen de woningbouw veel toegepast voor deuren en kozijnen.
  • Kwast : bundel draden of haren: een goede kwast is het halve werk. Door een juiste en kwalitatief goede kwast aan te schaffen en te gebruiken, krijg je een strakkere afwerking. Een goede kwast neemt de verf beter op, geeft deze gelijkmatiger af en zorgt voor minder streepvorming in je shilderwerk.
  • Ladder : klimtoestel: houd rekening met de aandachtspunten zoals beschreven bij 'inschuifladder'.
  • Lak : een vloeiende verf met een lakachtig bindmiddel.
  • Lakfilm : laagje lak.
  • Latei : draagbalk .
  • Latex : melksap van rubberboom: tegenwoordig is latex synthetisch.
  • Latexverf : verf op waterbasis.
  • Leverkleurig : geelbruin.
  • Lichtvast : ook wel lichtecht, lichtbestendig, kleurecht of niet verkleurend.
  • Lijm : enigszins vloeibaar plakmiddel: pas de kwaliteit van de lijm aan op de benodigde eisen van het behang en de staat van de ondergrond. Bij sterk zuigende muren kan het raadzaam zijn de muren daags voor het behangen voor te lijmen met verdunde behangerslijm om de zuiging op te heffen. Dit heeft tevens tot voordeel dat je makkelijker kunt schuiven met het behang bij het aanbrengen.
  • Lijnolie : olie uit lijnzaad: vroeger een veelvoorkomend bestanddeel van de verf. Droogt trager dan terpentine, waardoor de verf langer (en mooier) doorvloeit.
  • Loodlijn : lijn die loodrecht op een vlak staat: aan te brengen om de eerste baan behang loodrecht aan te kunnen brengen.
  • Loodverf : lood bevattende verf: verf mag geen lood meer bevatten. Als loodmenie -wat je gebruikt voor het onderhouden van stalen oppervlaktes- zijn vervangende primers in de handel.
  • Luxaflex : uit lamellen bestaande zonnewering: feitelijk een foutieve benaming, omdat Luxaflex een merknaam is. In deze is een merknaam verworden tot een soortnaam.
  • Marmeren : schildertechniek voor het imiteren van marmer en natuursteen.
  • Matgeel : dof geel.
  • Matteren : dof maken: door middel van schuren, na het schoonmaken van de ondergrond én voor het aanbrengen van een grond- of afschilderlaag. Schuren is noodzakelijk om een goede hechting van de verflaag te verkrijgen. Ook....het aanbrengen van een matte lak of vernis om een doffe uitstraling te bereiken.
  • Mauve : zacht paars.
  • Meetlood : schietlood: zie loodlijn.
  • Melkglas : melkwit glas: door de aangebrachte coating op melkglas wordt een egale verstrooing van het licht verkregen. Zeer geschikt voor verlichting.
  • Melkwit : wit als melk.
  • Menie : rood als kleurstof dienend loodoxide: zie loodverf.
  • Metamorfose : gedaanteverandering.
  • Milieuheffing : belasting op vervuiling van het milieu: deels oorzaak van de prijsverhogingen van verven.
  • Mint : kleurnaam voor een tint die lijkt op paste- en zeegroen.
  • Monochroom : in één kleur.
  • Monumentengroen : donker groen, dat veel op monumenten wordt toegepast.
  • Mu : verfdikte. Microm is een eenheid waarmee de droge laagdikte van een verf wordt aangeduid.
  • Muurschildering : schildering op gekalkte muren.
  • Muurverven : verven voor steenachtige ondergrond: zowel binnenshuis als buitenshuis toepasbaar.
  • Naad : plaats waar twee delen samenkomen: overweeg -bij niet geprofileerd behang- het gebruik van een nadenroller.
  • Nat : niet droog: houd voor het aanbrengen van een nieuwe afwerklaag de droogtijd van een betreffende verf aan. Door vroegtijdig aanbrengen van een verse verflaag kan de eerdere laag opbranden / onthechten.
  • Natten : bevochtigen: bij afschilderen in een relatief stoffige ruimte kan het raadzaam zijn de omgeving met een plantenspuit te bevochtigen.
  • Naturel : in natuurlijke kleur: natuurtinten. Één verfkleur kent geen nuances. Het combineren van een (éénkleurige) verf met een natuurproduct is vaak lastig, omdat een product uit de natuur doorgaans vele kleurnuances kent. Beter kan het zijn een combinerende kleur te kiezen die goed harmonieert met het natuurproduct.
  • Nerf : draad van het hout: schuur in principe altijd in de lengterichting van het hout. Hetzelfde geldt voor het schilderen, zeker als het een transparant product (transparante beits of lak) betreft.
  • Oker : berggeel.
  • Oliën : met olie bewerken: bij afwerking van hout als alternatief voor lakken of beitsen.
  • Omber : donkerbruine kleurstof.
  • Omroeren : dooreenroeren: inhoudsstoffen in verven kunnen deels ontmengen of opdrijven gedurende de tijd van fabricage tot verwerken. Roer de verf voor gebruik goed door tot een egale massa verkregen wordt.
  • Ondergrond : grond onder de oppervlaktelaag: de ondergrond is de basis voor je schilderwerk. Zorg voor een schone en vetvrije ondergrond voor je op een ondergrond verf aanbrengt.
  • Onderhoud : verzorging, voeding: regelmatig onderhoud -van vooral het buitenschilderwerk- werkt op termijn kostenbesparend. Het tijdig signaleren en herstellen van gebreken voorkomt houtrot e.d.
  • Onthechten : losmaken: bij schilderen ten gevolge van vocht, of het aanbrengen van een verf op een te vuile ondergrond.
  • Ontvlambaar : snel vlam vattend: ventileer goed bij het verwerken van verven die verdund worden met vluchtige stoffen. Los van de irritatie van de luchtwegen, bestaat er tevens explosiegevaar indien vluchtige stoffen zich ophopen.
  • Oplossen : homogeen vermengen met een vloeistof: zie bij omroeren.
  • Opmeten - meten: noodzakelijk om de hoeveelheid benodigde materialen te weten..
  • Opname - opneming: het gebruik van een verf per m2 is mede afhankelijk van de zuiging / opname van de ondergrond.
  • Oppervlakte : bovenvlakte: zie 'opmeten'.
  • Oppervlaktestructuur : waarneembare sructuur: los van de kleurbeleving is een verfproduct een 'dood' product. Om meer structuur te verkrijgen kun je voor het aanbrengen van gestructureerd behang, glasvliesbehang, pleisterwerk, of kwarts-coat in de latex kiezen.
  • Oranje : roodgeel.
  • Ornament : versiersel: geeft je interieur en plafonds een monumentale of historische uitstraling: verkrijgbaar in gips of kunststof. Op eenvoudige wijze aan te brengen met gipsplamuur of kit en af te werken met de meeste gangbare verven.
  • Ossebloed : donkere wijnrode kleur. Vroeger gebruikt als houtconserveringsmiddel.
  • Oud Hollands : als bij de oud Hollanders.
  • Overgang : het overgaan: bij buitenschilderwerk kan de overgang tussen donkere en lichte kleuren -onder invloed van de zon- spanningsverschil geven. Donkere kleuren worden aanzienlijk warmer dan lichte kleuren waardoor -bij de overgang- barstjes of onthechting voorkomt.
  • Overgieten : in iets anders gieten: bij het schilderen van houtwerk is het makkelijker uit een strijkvaatje te werken.
  • Overschilderen : over schilderwerk heen schilderen: bij goed en regelmatig onderhoud is overschilderen vaak voldoende.
  • Oxidatie : roesten: een verbinding aangaan met zuurstof: zie carrosie en loodverf.
  • Paars : purperachtig violet.
  • Parelgrijs : blauwachtig grijs.
  • Pasteltint : zachte kleur.
  • Patina : oxidatielaag op koper en tin: bij glas in lood en tiffany wordt patina aangebracht om een oude en verweerde uitstraling te suggereren.
  • Penseel : zachte kwast: te gebruiken voor het fijnere schilderwerk.
  • Pigment : kleurstof: zie bij kleurstof.
  • Pikzwarrt : diep zwart.
  • Plakaatverf : zeer dikke dekkende waterverf: weinig duurzaam. Indien binnenshuis gebruikt als decoratie, ter bescherming af te werken met een transparante lak of beits.
  • Plamuren - glad maken: te gebruiken voor het repareren en egaliseren van steenachtige of houten ondergronden. De schilder gebruikt voornamelijk muurvuller, lakplamuur en twee-componentenplamuur.
  • Primair : kleur, blauw, geel en rood.
  • Puimen : met puimsteen gladwrijven: een nog wenig toegepaste methode om te schuren. Huidige vervanger: waterproof-schuurpapier.
  • Purper : paarsrood
  • Raam -venster.
  • Rauhfaser : behangpapier met houtvezel: goedkoop behangsel, verkrijgbaar met fijne en grove houtstructuur. Moet na aanbrengen nog wel 2 x afgewerkt worden voor het beste resultaat.
  • Reflectie : terugkaatsing: de gewenste reflectie kan belangrijk zijn bij de verfkeuze; oplopend van matte tot hoogglans verf waar het houtverven betreft en van mat, oplopend tot een eiglans bij muurverven.
  • Reliëf : uitspringend: zie 'oppervlaktestructuur'.
  • Rendement : nuttig effect: de hoeveelheid te schilderen vierkante meters per liter product. Reken voor een terpentine-verdunbare verf op 10 á 12 m2. per liter, voor een water-verdunbare acrylverf op 8 á 10 m2. per liter . Voor een latex ligt het verbruik op ongeveer 6 á 8 m2. per liter. Het verbruik van een verf is mede afhankelijk van de viscositeit en de staat van de ondergrond (zuiging). Veel (niet professionele) verven worden in verpakkingen van 0,75 liter verkocht. Houd hier rekening mee ten aanzien van het rendement.
  • Renoveren : vernieuwen.
  • Retoucheren : het ophelderen en verfrissen van min of meer doffe klueren en contrasten (kunstschilder)
  • Repareren : herstellen: zie 'plamuren'.
  • Rood : met de kleur van bloed.
  • Rotten - in ontbinding verkeren: bij het aanmaken van behangerslijm de tijd, nodig om goed te mengen en te verzadigen. Maak de behangerslijm bij voorkeur een dag van de voren aan. Deze zal dan klontvrij en smeuïg zijn.
  • Roze : lichtrood.
  • Rustiek : landelijk.
  • Rijtuiggroen : zie chromaatgroen.
  • Sausen : het aanbrengen van een muurverf op een steenachtige ondergrond.
  • Schaduw : plaats waar minder licht valt: binnen het schilderen het aanbrengen van een schaduwtint naast een lichtere tint uit dezelfde 'kleurlijn'. Door het kiezen voor een schaduwtint wordt een subtiele nuance aangebracht.
  • Scharlaken : helderrood.
  • Schellak : gomlak.
  • Scherf : afgebroken stuk glas: te gebruiken als alternatief voor een verfkrabber bij het verwijderen van verf bij afbranden of afföhnen.
  • Schietlood : paslood: zie bij 'loodlijn'.
  • Schilder : wie schildert.
  • Schimmelen : beschimmelen: schimmel vormt zich in een situatie van een hoge luchtvochtigheid en een geschikte omgevingstemperatuur op de juiste ondergrond. Alvorens te schilderen of te behangen, de oorzaak van de schimmelvorming eerst wegnemen. Nadien de oude schimmelplekken afschuieren, wegwassen, eventueel isoleren en opnieuw afwerken.
  • Schoon : zuiver: benodigd voor te schilderen ondergronden.
  • Schroeien : het fijn rimpelen van een verflaag. Oorzaak: geforceerd drogen in de felle zon, of door aanbrengen van te grote laagdiktes.
  • Schuurlinnen : met glas, amarilpoeder of zand bestreken linnen: een -dank zij de linnen rug- zeer sterk schuurpapier voor het zwaardere werk. Veel toegepast bij bandschuurmachines, parketschuurmachines e.d.
  • Schuurpapier : opzuiveringsmiddel: onmisbaar binnen de voorbehandeling van het schilderwerk. De groftes worden aangeduid in korrels per cm2. Zo is b.v. korrel 40 zeer grof, en korrel 2400 (waterproof) zeer fijn. Bij schilderwerk nooit meer dan 60 korrels verschil gebruiken, anders effent de ene korrel de krassen van de andere niet. (dus b.v. maximaal 100 - 160 of 180 - 240)
  • Scotch-brite : nylon weefsel met een (fijne) schuurkorrel
  • Siccatief : droogmiddel in verf; toegevoegde hulpstof in verven om de droging te bevorderen.
  • Sjabloon : uitgesneden model: b.v. om figuren om muren aan te brengen met behulp van een tamponeerkwast.
  • Smetrand : zie voeting
  • Soldeer : soldeersel: voor het verkrijgen van verband bij tiffany en glas in lood.
  • Spaans groen : oude koper-oxyde kleurstof.
  • Spanningsverschillen : zie barstvorming en schroeien.
  • Spatel : strijkmes.
  • Spectrum : kleurenbeeld van door een prisma ontleed licht: kleuren van de regenboog.
  • Sponzen : met een spons reinigen: gebruik voor de reiniging van de te schilderen ondergronden een goede kwaliteit (schilder)spons.
  • Spuiten : het aanbrengen van verf op een ondergrond via een spuitpistool en met behulp van lucht. Snelle, nette en goedkopen manier van schilderen.
  • Staalwol : krulletjes staal als schuurmiddel: te gebruiken -bij opschuren- na gebruik van afbijt of ontweringswater. Tevens te gebruiken bij het verwijderen van roest op staal, in combinatie met een verfkrabber en schuurlinnen.
  • Stabiel : standvastig: zorg bij het plaatsen van klimmateriaal -benodigd tijdens het uitvoeren van het schilderwerk- altijd voor een stabiele ondergrond, om valgevaar te voorkomen.
  • Steiger : stellage bij bouwwerk: bij erg arbeidsintensieve schilderwerkzaamheden kan het raadzaam zijn een steiger te plaatsen. Je staat beter en rustiger voor je werk, hetgeen automatisch tot een beter resultaat leidt.
  • Stofbril : bril tegen stof: te dragen bij intensieve schuurwerkzaamheden, werken met verfafbijt of andere agressieve stoffen.
  • Stoffer : kleine handveger: voor het stofvrij maken van de werkomgeving. Gebruik voor het stofvrij maken van het schilderwerk bij voorkeur een schildersstoffertje. Deze zijn handzaam en hebben een inzet van zachte haren, zodat je het schilderwerk niet beschadingd.
  • Stofmasker : masker tegen stof: zie de afwegingen bij stofbril.
  • Stok : cilindervormig stuk hout: bij het schilderen een stalen of aluminium telescoopstok of latexstok; die je in staat stelt makkelijker, grotere oppervlaktes te schilderen.
  • Stomen : met waterdamp schoonmaken: afstomer: meest gebruikt bij het verwijderen van behang.
  • Stopverf : deeg van krijt en lijnolie: bij oudere woningen met enkel vensterglas nog veel toegepast; bij woningen met dubbel-glas vervangen door glaslatten en beglazingskit.
  • Streperig : met strepen: grotendeels te voorkomen in het schilderwerk door: vlot werken, de juiste volgorde van werken en gebruik van goede verven, kwasten en overige materialen.
  • Strogeel : geel als stro.
  • Stuc : meestal mengsel van gips.
  • Stucadoren : bepleisteren met gipsmengsel: bij de schilder beperkt het zich meestal tot het plamuren van de ondergrond. Bij een slechte en onregelmatige -steenachtige- ondergrond of voor het egaliseren van gipsplaten is een stucadoor de juiste vakman.
  • Surfacer : glad maken van het oppervlak (spuitplamuur)
  • Systeem : stelsel: het beste schilderresultaat behaal je door een juiste en goede opbouw van het verfsysteem.
  • Tamponneren : natte verf met de kwast bekloppen: vooral voor het verkrijgen van speciale effecten, waarbij je met meerdere kleuren in een wisselende dekking van de verf werkt. Zie ook 'sjabloon'.
  • Taupe : bruinachtig grijs.
  • Temperatuur : warmtegraad: op de meeste verfverpakkingen is de ideale verwerkings- / omgevingstemperatuur vermeld. Dit zijn de omstandigheden (ideale) waarbij de beste verwerking, vloeiing en droging verkregen wordt.
  • Teren : met teer bestrijken: zie carbolineum.
  • Terpentijn : terpentijnolie: verdunningsmiddel voor bepaalde verven. Minder vluchtig dan terpentine, waardoor de verf langer doorvloeit. Oplosmiddel voor boenwassen.
  • Terpentine : zware benzine: meest gebruikte verdunningsmiddel voor buitenverven. Houd de verf tevens 'strijkbaar'. Te veel verdunnen leidt tot een verschraling van de verf en tot een lagere laagdikte en mindere bescherming / duurzaamheid.
  • Traditioneel : traditie volgend: het schildersvak is een traditioneel beroep. Welliswaar worden er meer synthetische producten / verven gebruikt, maar de wijze van werken en verwerken is in de loop van de jaren niet veel veranderd.
  • Transparant : doorschijnend: geldt in belangrijke mate voor blanke lak en transparante beits. De uiteindelijke transparantie is mede afhankelijk van het product, de ondergrond en het aantal aangebrachte laagdiktes.
  • Trend : tendens: steeds wisselende (gevoels)beleving en inzichten. Verf en behang zijn relatief goedkope en eenvoudig aan te brengen producten om een trend te volgen of te zetten.
  • Trompe-l'oeil : bedrieglijk natuurgetrouwe schildering.
  • Turkoois : blauwgroen.
  • Uitsmeren : over een oppervlak uitsmerende.
  • UV-stralen : een deel van de straling van de zon, die verf een hout doen verkleuren.
  • Vaal : vuilbruin, grauw.
  • Vacht : huid met wol: bij het schilderen de vacht- of structuurroller. Zie bij 'vachtroller'.
  • Vakwerk : constructie van balken in een gevel.
  • Vaseline : oorspronkelijk uit petrolium bereide zalf: na het afschilderen een handig middel om de rubberen tochtprofielen bij ramen en deuren soepel te houden.
  • Veegvast : muurverf op basis van kalk en water.
  • Vel : vlies: terpentineverdunbare verf droogt zodra deze met zuurstof in aanraking komt, waarop film- / of velvorming volgt. Om tijdens de schildersbezigheden velvorming te voorkomen kun je een weinig terpentine op het verfoppervlak gieten. Voor gebruik de terpentine weer goed door de verf roeren.
  • Verarmen : arm maken: het te veel afdunnen van een verf maakt deze arm, met een mindere dekking, druipers en mindere duurzaamheid tot gevolg.
  • Verbruik : het verbruiken.
  • Verdampen : tot gas worden: bij verven onderdeel van het drogingsproces.
  • Verdunnen : dunner maken: middel / vloeistof waarmee de verf verdund kan worden om de verwerking te vergemakkelijken en/of het product te verdunnen. B.v. water, terpentine, thinner, wasbenzine, alcohol etc.
  • Verf : smeerbare kleurstof: in verhouding een goedkoop middel om grote veranderingen te realiseren
  • Verfroller : borstel waarmee men rollend verf aanbrengt: bij het schilderen de vacht of structuurroller. Er zijn vele verschillende rollers te koop; variërend van kortharige 'antispatrollers' tot grove structuurrollers of rollers met een andersoortig reliëf. Let op dat de roller geschikt is voor het doel; ook waar het de bestendigheid tegen oplosmiddelen betreft.
  • Verfsysteem : de opbouw - van kaal hout tot en met de einafwerking- met verfproducten (gronden, plamuren, aflakken)
  • Verfwaren : voor het verven benodigd materiaal.
  • Vergelen : geel worden: onder invloed van de zon, de tijd en het gebruik zullen alle verven vergelen, verkleuren en verarmen. Het vroegtijdig vergelen van 'witten' komt vooral door toevoeging van goedkope pigmenten.
  • Verharder : harder maken: toe te voegen bij twee-componenten verfproducten. Door de chemische reactie van een basisproduct met de verharder, wordt droging, verband of hardheid verkregen.
  • Verkleuren : van kleur veranderen: zie bij 'vergelen'.
  • Vermiljoen : hoogrode kleur.
  • Vermolmen : vergaan: houtrot: onstaat door een combinatie van onvoldoende bescherming, vocht, schimmels, insekten en / of contructiefouten. Bij repareren van houtrot; het aangetaste hout tot ruim op het gezonde hout verwijderen. Neem -zo mogelijk- wel de oorzaak van de houtrot weg om herhaling te voorkomen.
  • Vernis : glansstof: zie lak.
  • Verstek : in een hoek van 45 graden: over het algemeen het meest onderhoudsgevoelig bij schilderwerk. Zorg dat verstekken -voor het afschilderen- goed gedicht zijn met acrylaatkit, zodat vocht geen kans krijgt in de ondergrond te dringen en houtrot te veroorzaken.
  • Verveloos : waar de verf af is: bij gezond hout de ondergrond reinigen, schuren en afwerken.
  • Verven : verf aanbrengen.
  • Verweren : door het weer aangetast: zichtbare problemen in de verflaag zijn makkelijk te signaleren. Minder zichtbaar is het als de verf gaat verpoederen. Heeft de verf zijn glans verloren en geeft de verf (bij ramen lappen) af, dan is de verf aan het verpoederen en heeft zijn beste tijd gehad. Dit is een goede indicatie om opnieuw te schilderen, ook al zijn er verder nog geen zichtbare gebreken.
  • Verzadigen : ten volle voeden: zolang een ondergrond nog niet verzadigd is met een verfproduct, zal deze een bont en vlekkerig aanzien hebben. Nog een deklaag aanbrengen is dan de oplossing.
  • Violet : paars.
  • Verzepen : verarmen: onder invloed van tijd, weersinvloeden en milieu verliezen verven hun kleur, kracht, bescherming en duurzaamheid. Dit verzepen is een indicatie om het schilderwerk opnieuw te behandelen.
  • Viscositeit : graad van vloeibaarheid: iedere verf heeft een bepaalde viscositeit. Deze vloeibaarheid is nodig om de verf soepel en strijkbaar /verwerkbaar te houden. Te veel afdunnen van de verf leidt tot kwaliteitsverlies van de verf.
  • Vloeiing : stroming: de mate waarin een verf vloeit. Een hoogglansverf is over het algemeen vetter dan b.v een beits en zal dus ook een mooier en meer streeploos resultaat geven. Een latex daarentegen vloeit niet of nauwelijks, zodat je hiermee een mooi resultaat bereikt door de verf vol op te zetten en gelijkmatig te verdelen.
  • Vochtregulatie : reguleren: de mate waarin de verf in staat is vocht uit de ondergrond te laten ‘ademen’. De verf heeft een open structuur, zodat het vocht wel uit de ondergrond kan ontsnappen, maar hier geen vocht indringt. Beitsen en een éénpots-systeem (wat in feite hetzelfde is) hebben deze eigenschappen. Let wel: dit betekent niet dat je op een te vochtige ondergrond kunt schilderen.
  • Voeting : onderste deel van een muur; ook wel smetrand genoemd.
  • Voordeur : hoofddeur van een huis: een mooi afgewerkte entree is het eerste dat opvalt bij binnengaan van een woning.
  • Voorschot : bovendeel van een gevelbetimmering.
  • Vuil : onrein: een schone ondergrond is de basis van goed schilderwerk. Reinig de ondergrond met een rinser, verfreiniger of ammoniak.
  • Wasbeits : een waterverdunbare beits met was.
  • Waterbeits : een beits, waarin water is opgelost.
  • Watervast : als een verflaag niet in water oplost, of wanneer een verflaag met water te reinigen is.
  • Waterverf : in water oplosbare, of met water te verdunnen verf.
  • Weer : weersgesteldheid: zie 'klimatologisch'.
  • Wegzinken : verdwijnen: iedere -te schilderen of te behangen- ondergrond zuigt in meer of mindere mate bij het aanbrengen van een verfproduct of lijm. Dit wordt ook wel wegzinken genoemd. Door bij het schilderen eerst één of twee lagen grondverf aan te brengen hef je dit op. Vóór het behangen kan het raadzaam zijn -met verdunde behangerslijm- de muren eerst voor te lijmen om zodoende de ergste zuiging op te heffen
  • Weven : weefsel maken: glasweefselbehang bestaat uit dunne, geweven glasvezel, hetgeen het behang sterk, scheuroverbruggend en brandvertragend maakt.
  • Wit : bepaalde kleur.
  • Witsel : witkalk, kalksel: ook bekend onder de naam 'veegvast' . Overschilderen van veegvast geeft bijna altijd problemen.
  • Woning : huis, verblijf: misschien wel de grootste en de duurste aankoop die we in ons leven doen. Goed onderhoud is dan ook van belang.
  • Zalmkleurig : bleekrood.
  • Zeegroen : zie Bremergroen
  • Zeemlap : stuk zeemleer: na het schoonwassen van de te schilderen - gladde- ondergronden, goed te gebruiken om de ondergrond na te lappen. In het bijzonder bij water-proof schuren.
  • Zeven - ziften: door vuil geworden terpentineverdunbare verven te zeven door een nylonkous met een fijne structuur, zift je het meeste vuil eruit, waardoor de verf weer bruikbaar is. Er zijn eventueel ook verfzeefjes te koop.
  • Zilver : zilverwitte kleur.
  • Zinkwit : zink bevattende witte verfstof.
  • Zonkant : door de zon beschenen zijde: zie 'klimatologisch' en 'overgang'.
  • Zuigen : in zich opnemen: zie 'verzadiging' en 'wegzinken'.
  • Zuiveren : zuiver maken: opzuiveren: het schuren van de ondergrond door middel van droog schuren, nat schuren en puimen. Zie ook 'puimsteen'.
  • Zwart : bepaalde kleur.
Schilder Blaricum is een onderdeel van Van Amsterdam Schilderwerken
Uw schilder voor totaalprojecten, woonhuizen, bedrijven, winkels en interieurs.
Hoofdkantoor: Bachlaan 34, 1272 EK Huizen | Telefoon 0653 - 47 57 01 | E-mail info@vanamsterdam.com

6i© 2024 | Page loaded in 0,0191 seconds